26 april 2020

Marjoleine de Vos en Bregje Hofstede leren de lezer kijkend wandelen

Bron:  Trouw

‘Terloops’ is de titel van de reeks wandelboeken die vanaf dit voorjaar bij Van Oorschot uitkomen. Bregje Hofstede en Marjoleine de Vos trappen af: Hofstede met ‘Bergje’, De Vos met ‘Je keek te ver’. De Vos houdt het dichtbij huis: zij schrijft over de wandelingen die ze vrijwel dagelijks rondom haar huis in Zeerijp maakt; Hofstede trekt naar Colfosco in de Dolomieten waar ze als kind met haar familie ging skiën.
Als klein meisje ‘beklom’ (het gaat hier niet om alpinisme, maar om wandelen) ze de Sass Songher, een berg die tussen de toppen rondom niet eens zo heel erg hoog (ruim 2500 meter) is, maar voor haar was dit bergje net zo reusachtig als haar eigen naam die, gevoed door verhalen over wilde woudmensen die Bregostans werden genoemd, mythische proporties kreeg: “Het leek me machtig om Breg bij de bregostans te zijn.” En ook al heeft de betovering in de loop der jaren aan glans ingeboet, Hofstede is ervan overtuigd dat die er ook nu nog is te vinden, teruggetrokken misschien ‘in de diepste spelonken en op de hoogste toppen’.
Ze troont ‘de jongen’ die nu drie jaar haar geliefde is mee naar het landschap van haar jeugd. “Ik wilde dat hij van Colfosco gaat houden, en ik wilde dat hij gaat houden van mijn favoriete berg. Ook al is hij daar als kind nooit geweest en ook al is het in zijn ogen maar een heel gewone berg, ik wil dat hij ziet wat ik zie.”

De omweg

Dat gaat niet lukken uiteraard. En dat komt niet door de sneeuw die het wandelen op grote hoogte onmogelijk maakt. Sterker nog, ze zal er ook zelf, als de sneeuw zes weken later gesmolten is en ze de reis in haar eentje overdoet, niet in slagen. Ze bereikt de top, dat wel, maar ze vindt niet wat ze zoekt. Daar niet althans. De wereld verandert, je blik verandert, maar belangrijker nog: “Wat ik zoek blijkt niet te liggen waar het lag, niet op de top, maar in de omweg, tussen de frustraties.” De vonk heeft zich verplaatst, van de bergtop toen, naar een glanzend groen kevertje nu. Het is een rake, maar ook wat voorspelbare conclusie van een boek dat me door de wijze waarop Hofstede haar geliefde de maat neemt – er vindt, in haar eigen woorden, eerder ‘een test’ plaats dan een ‘wandelvakantie’ – ook aan haar eerdere memoir ‘Drift’ deed denken.
Van Marjoleine de Vos las ik, afgezien van een verdwaalde column, tot mijn grote schande nooit eerder iets. Én spijt wil ik daar graag aan toevoegen, want wat een helder, geestig en poëtisch proza vloeit er uit haar pen. Vanaf de eerste pagina begon ik citaten te noteren; ergens halverwege hield ik daar maar mee op – ik was het hele boek over aan het pennen.
En wat kreeg ik een zin om, mét de kennis van De Vos op zak, over dat Groningse Hogeland te dwalen. “Wie van niets weet ziet nooit een tureluur of een winterkoninkje, nooit een scholekster of een kievit, alleen maar vogels (...) en zo gaat het met landschappen ook”, stelt ze. De dorpsijsbanen daar in het noorden liggen diep. Het zijn, tot ver onder het maaiveld, afgegraven wierden (terpen). Die wierdegrond namelijk is zó rijk aan meststoffen, dat die tot de laatste kruimel is afgegraven en verkocht. Wist ik niet. Dankzij diezelfde wierdeafgravers staat de toren van de kerk in Eenum scheef. Dat waren inhalige mensen. “Als ze nog even hadden doorgegraven zouden ze de kerk mee weggegraven hebben.”

'Nieuwe natuur’

Overgebleven terpen, diepe ijsbanen, (scheve) kerktorens, plassen, bomen en meidoornhagen, maar ook brommende tractoren en slordig neergesmeten fabrieken; wie beweert dat het Groningse land zo plat is, kan niet kijken. De Vos kan het wel. Haar blik reikt ver. Hij gaat van de horizon, via het speenkruid aan haar voeten tot aan haar ziel.
‘Je keek te ver’ is zowel een lofzang op Neerlands oudste cultuurlandschap (wist ik niet) en het wandelen als zodanig, als een essay over taal en bewustzijn, én (gaandeweg) over verlies. Verlies van landschappelijke elementen als kromme slootjes die rechtgetrokken zijn en een bord aan de oever kregen met een mededeling over ‘natuurbehoud’ of juist ‘nieuwe natuur’, maar ook het verlies van een geliefde. De Vos paart grote levensvragen aan kleine, precieze, observaties van haarzelf en anderen. In de rouw om iemand van wie ze ‘zielsveel heeft gehouden’ grasduint ze in het werk van schrijvers en denkers die haar op weg helpen daarmee te leven.
The art of losing isn’t hard to master schreef Elizabeth Bishop. “Je verliest steeds meer, die kunst krijg je echt wel onder de knie”, beaamt De Vos. “Maar de kunst om het verlies te dragen en niet het gevoel te hebben dat je – ik kijk maar eens om me heen – een boom bent waarvan ze steeds takken afzagen, een sloot zonder meidoorn, een grijze haas op een leeg veld.” Dat zijn de overpeinzingen van wandelaar De Vos want “je knapt ervan op om naar buiten te gaan. Doordat je lichaam iets doet en niet alleen maar existeert als een pudding op een bureaustoel, doordat je na een poosje vergeet ‘waar het droef hart om schreit’, niet doordat je het vergeten bent, maar doordat het leven als je loopt steeds hier is.”
Als meisje droomde De Vos van iemand die haar woordeloos zou begrijpen, haar hand zou vastpakken en ‘meteen zou beginnen met woordeloos begrijpen’. Iets uit meisjesboeken en toch kwam er zo iemand. Een man die zei: ‘“Als je dit ziet, weet je waarom je leeft.” Niet dat je weet waarom je leeft maar op zo’n moment weet je het wel: hierom. Om lachend in een weiland te staan in het laagoranje van de winterzon.”
Hofstede zocht de heilige plekken uit haar jeugd en vond een kevertje. De Vos zoekt rust maar wordt als ze de door lichte mist omhulde kerktoren van Loppersum ziet, ‘gevuld door peilloos heimwee en welbehagen in een onbegrijpelijke mengeling.’
‘Je keek te ver’ grossiert in al die tegenstrijdigheden die we ‘leven’ noemen en pendelt tussen opstand en aanvaarding. Het is bij vlagen om te huilen zo mooi: “het is voorjaar, wij zijn in leven, we zetten het voort, we zingen het voort.”
Wat nou corona, dacht ik toen.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten